Inleidingen over internationaal strategisch management Aanvullende definities van enkele kernbeginselen:
Strategie; een geheel van verplichtingen en acties, dat volledig geïntegreerd en gecoördineerd is. Het doel is om kerncompetenties te benutten en concurrentievoordelen te ontwikkelen.
Strategisch management: managementproces om een onderneming en haar concurrenten te beoordelen. Bovendien beantwoordt het aan al deze concurrenten door passende doelstellingen en strategieën vast te stellen. Tenslotte evalueert het deze doelstellingen en strategieën om te zien of zij al dan niet succesvol zijn geweest of moeten worden vervangen door nieuwe strategieën of doelstellingen.
Internationaal Strategisch Management: een management planningsproces, waarbij de strategieën en doelstellingen worden bepaald, maar dan in een internationale setting: hoe kan men uitbreiden naar het buitenland of internationaal concurreren.
Globalisering, en dus strategische theorie evolueert vanuit verschillende soorten factoren:
Politiek Technologisch Sociaal Concurrentie Internationaal perspectief geeft verschillende voordelen op:
Kosten Timing Leren Arbitrage Die worden beïnvloed door verschillende soorten factoren:
Cultureel Commercieel Technisch Juridisch
Absoluut kostenvoordeel, van Adam Smith in 1776, is het idee om internationaal te opereren op basis van een voordeel, waarbij dezelfde hoeveelheid middelen leidt tot een grotere productie van een goed of dienst dan een ander.
Comparatief voordeel, een idee van Ricardo in 1817, verwijst naar specialisatie in een product, en het verhandelen daarvan tegen een ander product waarin men is gespecialiseerd. Heckscher en Ohlin (1952) suggereren dat de basis voor handel ligt in relatief schaarse (zeldzame, niet erg beschikbare) of overvloedige (volumineuze, overvloedig beschikbare) hulpbronnen. Een land zal goederen uitvoeren waarvoor het over overvloedige middelen beschikt, en goederen invoeren waarvoor het over schaarse middelen beschikt. Dit betekent dat een land goederen zal produceren waarvoor de relatieve productiekosten het laagst zijn.
Toetredingstheorieën vinden hun oorsprong in verschillen in motivatie om te internationaliseren: men kan naar het buitenland gaan om aan stagnatie in eigen land te ontsnappen, sommigen moeten dit doen om de concurrentie bij te houden, sommigen moeten hun klanten volgen die naar het buitenland gaan of anderen doen dit uit kostenbesparingsoverwegingen. Rond deze kwesties zijn verschillende theorieën ontwikkeld.
Het Uppsala-model suggereert dat bedrijven verschillende fasen van internationalisering doorlopen. Ten eerste doen zij ervaring op in hun thuismarkten. Ten tweede internationaliseren zij naar een nabijgelegen markt (zowel in termen van fysieke afstand, dus de meetbare, concrete afstand, als in termen van fysieke afstand, dus de relatieve afstand, als culturele afstand) en gaan dan langzaam verder naar verder weg gelegen markten. Ten derde kiest men voor export in plaats van andere vormen van markttoegang en ontwikkelt men deze. Ten vierde, na jaren van ervaring en verschijning op de buitenlandse markt, worden volle dochterondernemingen en andere vormen van integratie gevormd.
Sleutelelementen zijn dat afstand meerdere, verschillende elementen heeft, dat de verbintenissen tot internationalisering langzaam worden ontwikkeld en ook niet kunnen worden overhaast, en dat deze omkeerbaar zijn.
Het Born Global Concept gaat uit van het idee dat een bedrijf (in tegenstelling tot het Uppsala Model) verschillende buitenlandse markten tegelijkertijd kan betreden. Doordat er meer informatie beschikbaar is, kan elke persoon of organisatie overal vanaf nul beginnen zonder eerst informatie te moeten verzamelen op een binnenlandse markt. De officiële definitie van een Born Global-bedrijf zegt dat het binnen de eerste drie jaar een exportpercentage van 25% moet hebben. Dus, is een bedrijf “Born Global” of gewoon snel groeiend, en de personen achter de organisatie hebben misschien al ervaring.
Het Diamantmodel of Clustermodel suggereert dat een bedrijf zou moeten internationaliseren volgens een netwerk, waar de krachten van het model van Porter (te vinden in het boek) reeds aanwezig zijn.
De aantrekkelijkheid van een markt wordt bepaald om uit te zoeken waarheen geïnternationaliseerd moet worden. Dit kan worden gedaan op basis van de risico’s van een land en de kansen die zowel de markt als de bedrijfstak biedt.
Landenrisico’s kunnen van verschillende aard zijn:
Politiek Economisch Concurrentie Operationeel Marktkansen liggen in:
Marktgrootte Marktgroei Kwaliteit van de vraag (differentiatie van prijsgevoelige massaproductie naar minder prijsgevoelige, gedifferentieerde productie) Kansen in de industrie liggen in:
Het concurrentieklimaat van de industrie (denk aan de vijf krachten van Porter) Hulpbronnen Stimulansen van de overheid Een ander onderwerp in de toetredingsmodustheorie is maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Zie ook hoofdstuk 15 uit het boek over dit onderwerp. MVO-beleid omvat een geest (in plaats van alleen wet) van ethische normen en internationale normen.
Vanuit economisch oogpunt handelt een manager ethisch wanneer hij legaal handelt en de aandeelhouderswaarde maximaliseert. “The business of business is business” volgens Milton Friedman: er hoeven geen verdere sociale acties te worden ondernomen, dat is de rol van de overheid.
|
https://www.newbusinessmanagement.com/ |